Feddersen houdt ervan om te werken met gebogen multiplex en PVC. Het hout komt op een rol, vervolgens snijdt hij het tot verschillende lengtes, daarna verbindt hij de lengtes op verschillende manieren, die specifiek zijn voor de plek. Terwijl de zwarte PVC beelden in vormen zijn gemaakt en gesneden in een fabriek, op basis van Feddersen's papieren sjablonen, dan machinaal gestikt en gevuld met piepschuim balletjes.
Feddersen's sculpturen zijn niet gesloten, noch uiteindelijk bepaald in hun vorm en hun formele identiteit is die van de onafscheidelijke veranderlijkheid. Waar de wirwar van de verschillende lengtes eindigt, is moeilijk te begrijpen voor de toeschouwer, omdat er geen zichtbaar middelpunt is, van waaruit de beelden komen of waar ze naartoe leiden. Dit decentraliserende element is een doorslaggevend criterium - de rizoomachtige structuren laten geen ruimte voor eventuele hiërarchieën, omdat er geen voorkant is, geen achterkant, geen top, geen bodem. Alle elementen zijn gelijk en kunnen eindeloos worden gecombineerd.
Feddersen's werken zijn als parasieten, ze nemen bezit van de ruimte, ze dringen binnen en ondermijnen bijna de echte functie, bijvoorbeeld door de ruimte ontoegankelijk te maken of door het blokkeren van het zicht over de kamer. Tegelijkertijd lijken deze 'parasieten' een symbiose aan te gaan met de kamer of liever, met de architectonische indeling van de ruimte, waarop zij reageren - in feite hebben zijn beelden architectuur nodig om te kunnen bestaan, maar ook de architectuur zelf heeft baat bij deze 'indringers', compleet nieuwe visuele en ruimtelijke kwaliteiten worden door zijn werk behaald.