In Palsgraaf' optiek zijn steden enorme parasieten die door hun gigantische behoefte aan ruimte en grondstoffen de bestaande structuur om zich heen drastisch transformeren. Aan de rand van de ‘parasiet' ontsteekt de wond waarin het zich vastbijt. Aan deze rand ontstaan de frictiezones. Deze frictiezones, zijn voor Palsgraaf het meest interessant; vergeten stukken stad waar het rommelig, oud en rafelig is en waar zowel de grote als de kleine structuren, van straatpatronen tot aan de korreltjes op een baksteen in de muur tegen elkaar aan botsen en schuren. Hier kruipen natuurlijke, ongestructureerde elementen de urbane structuur in.
Sommige steden bestaan voor een groot gedeelte uit deze frictiezones of zijn er zelfs helemaal in opgegaan. Verlaten en vergeten zodat de natuur en de tijd er zijn gang kan gaan.
Hiermee komen we op een ander belangrijk aspect van Palsgraaf' werk namelijk ‘tijd'. Tijd die komt en voorbij gaat. Heden en verleden. Dood en leven. Als hij door een stad zwerft, denkt hij vaak na over hoe die stad zou zijn na een Apocalyps. Een stad zonder mensen. Het enige wat dan over blijft zijn vormen en structuren. In een post-apocalyptische stad ondergaat die stad een transformatie van stedelijke structuur naar een ongerepte wildernis.
In tegenstelling tot zijn sculpturen zijn de tekeningen en schilderijen gebaseerd op de inwendige stad. Zijn lege ruimtes, oude gangen en plafonds, die op het punt staan in te storten, zijn gebaseerd op de fascinatie voor verval. De erosie van de stad wordt verbeeld; het ‘natuurlijke' domein van de mens, dat in vergetelheid raakt.